Straf en gevangenschap

Van dwangkolonie via rijkswerkinrichting naar penitentiaire inrichting – Veenhuizen heeft een hele weg afgelegd. De verpleegden die in de begindagen met duizenden de kolonie bevolkten, waren geen criminelen maar paupers, die aan lager wal waren geraakt. Ziekte, armoede en honger speelden bij hun ‘verbastering’ een grote rol. De filosofie achter de oprichting van de kolonie was armoedebestrijding. Met arbeid konden de kolonisten in hun onderhoud voorzien en door heropvoeding moest worden voorkomen dat ze opnieuw in de goot zouden belanden. Dat lukte lang niet altijd; de recidive was hoog en in oude documenten wordt veelvuldig gemopperd over de ‘ledigbrassers’ onder hen, die liever lui dan moe waren.

In de twintigste eeuw kreeg Veenhuizen steeds meer het karakter van een strafinrichting. Bijzonder was, dat tot in de jaren zestig het gemeenschapsregime werd gehandhaafd. De gestraften zaten niet op cel, maar leefden in groepsverband. Ze moesten dan ook ‘gemeenschapsgeschikt’ en niet vluchtgevaarlijk zijn.

Pas na het vertrek in 1973 van de allerlaatste verpleegde, Rinus de Vet, trok het rijk hoge hekken op rond de gevangenissen en ontstonden de PI’s van nu, waar gedetineerden achter hekken, muren en prikkeldraad hun straf uitzitten.